Kaasschaaf

Wij hadden vroeger thuis geen kaasschaaf. Mijn ouders – toch echt van de oorlogsgeneratie – sneden plakjes van de kaas met een mes. Dat leidde nogal eens tot dikke hompen. Lekker natuurlijk, maar als puber schaamde ik me voor de boterhammen die ik mee naar school kreeg. Grof volkorenbrood met dikke stukken kaas, terwijl mijn klasgenoten gewoon slap tarwebrood hadden met flinterdun beleg. Vooral mijn vader was altijd zeer royaal in het beleggen van mijn schoollunch. “Niet van dat benauwde”, zei hij graag.

Later, toen ik studeerde en op kamers woonde, en mijn eigen kaasschaaf had, bezocht ik mijn ouders in de weekends. Om mij nog van een goede maaltijd te voorzien voor ik met de trein terugging, aten we tussen de middag warm. Van tevoren werd er geborreld; mijn vader dook dan opgewekt zijn piepkleine ‘wijnkelder’ in en zat tegen twaalven aan zijn eerste glas. Ook bij het eten hield hij mij de fles uitnodigend voor.
Wat moet ik een afgrijselijk kind geweest zijn. Want in plaats van lekker mee te drinken, en een beetje op te letten wat voor wijn het was, bekeek ik deze alcoholische uitspattingen met licht afgrijzen. Ik begreep niet dat iemand zich om die tijd al aan de drank vergreep. Zelf bleef ik liever helder, al was het maar voor de reis terug. (Ook zonder enige vorm van beneveling stapte ik vaak genoeg in de verkeerde trein.)

Goede genen komen uiteindelijk toch wel bovendrijven. Want ik voelde me op den duur alsnog aangetrokken tot gulle alcoholinname. Mits omringd door een waas van beschaving natuurlijk. Van zinnen als ‘He advised me always to have a copita of oloroso mid-morning to prepare myself for the copitas of fino before lunch’ (in Sherry, van Julian Jeffs) maakt mijn hart een sprongetje. Wat een heerlijke wereld roepen die woorden op. Ze zijn mijn redding geweest van de kaasschaaf. Vergane glorie? Ook in onze eeuw beweren Spanjaarden nog graag dat je van bijvoorbeeld manzanilla niet dronken kunt worden. En gelukkig heb ik aan den lijve ondervonden hoe heilzaam een glas manzanilla kan zijn, op elk uur van de dag.

Mijn vader is al tien jaar dood. In zekere zin was hij een tamelijk grote boom, en in de schaduw van zo’n boom is het moeilijk groeien. Maar toen hij eenmaal omgevallen was, bleek het in de felle zon ook niet zo prettig. En realiseerde ik me wat een genereuze man hij was geweest. Iemand met wie ik nu maar al te graag een fles leeg zou maken. Desnoods om acht uur ’s morgens.

(2007)