’t Kan best

Als iemand die meer dan gemiddeld geïnteresseerd is in wijn en eten word ik geacht mij daar dagelijks vol passie op te storten. Elke dag moet een feest zijn. In de koelkast liggen louter verse ingrediënten van onberispelijke herkomst. De voorraadkast puilt uit van de waren die elke zichzelf respecterende kookliefhebber tegenwoordig in huis heeft (van ansjovis in een potje – veel beter dan uit een blikje – tot gerookt paprikapoeder en granaatappelsiroop) en de kelder blinkt bijkans van de schitterende flessen die er keurig naast elkaar liggen te wachten op het licht.

Ik moet eerlijk zeggen: soms is dat best vermoeiend. Laat ik zelfs maar even in de biechtstoel kruipen (die paters kan ik wel aan) en u vertellen dat er momenten zijn waarop ik schoon genoeg heb van wijn. En van eten ook, trouwens. Nou duurt zo’n aanval nooit zo heel lang, want eten moet je toch en die wijn van gisteren moet ook op. En wat ingrediëntren betreft doen we weinig concessies: vlees bijvoorbeeld moet scharrel zijn, en anders maar niet. Ook wordt er hier in huis niet geconsumeerd uit zakjes en pakjes en zeggen we keihard nee tegen wijnen uit de megawijnindustrie.

Maar het leven is nou eenmaal geen glossy. Er zijn dagen dat je bij het opstaan alweer naar je bed verlangt en je ’s avonds met een vlekkerig gezicht vol vouwen achter het fornuis plaatsneemt. Daarom houden echtgenoot en ik er een soort nuchter eet- en drinkbeleid op na, dat elke dag weer heel goed werkt. Ons motto daarbij is: ach, ’t kan best.

Daarmee bedoelen we een wijn die niet direct top is, maar heel goed te drinken voor een doordeweekse donderdag. Of een maaltijd die niet uitblinkt door creativiteit of zelfs maar verse groenten (pasta met gebakken ui en spekjes, bijvoorbeeld, met wat parmezaan erover: lekker en je maakt het met je ogen dicht). Of een wijn-spijscombinatie die niet overhoudt, maar toch best wel kan, zoals de iets te weeë Dönnhoff Riesling bij kikkererwten met rode peper en groenten, of het glas sekt bij de raapsteeltjesstamppot of de net even te heftige Rhônewijn bij linzen en rijst met gehakt, ui, knoflook, pepers en tomaten uit blik. ‘Nou – ’t kan best’, zeggen we dan tegen elkaar en nemen nog een hap en een slok.

Als een oud boerenechtpaar, de billen ferm op de stoelen geplant, de blik op het bord gericht: zo zitten we er bij. ‘’t Kán best’, mompelen we, of soms ‘’t Kan bést.’ Het riekt misschien een beetje naar een zesjescultuur en het is nou niet direct glamourous, maar ik ben er heel tevreden mee. Want elke dag een feest, pfff, wat moet je dan op feestdagen?

(2010)